Egypte is een presidentiële republiek met een democratisch,
socialistisch systeem, gegrondvest op 'de band tussen de werkende mensen, de
historische erfenis van het land en de geest van de islam' (vastgelegd in de
grondwet van 1964, herzien in 1971 en 1980). Er is vrijheid van
godsdienstoefening, meningsuiting, vergadering en onderwijs. De wetgevende macht
berust bij een parlement met twee Kamers. De Volksvergadering bestaat uit 454
leden, van wie 444 gekozen worden in algemene verkiezingen, en de overige 10
door de president worden benoemd. De zittingsduur is vijf jaar. Daarnaast
bestaat de Consultatieve Raad (Shura) met 210 leden, van wie er 57 door
de president worden benoemd en de rest wordt gekozen. De uitvoerende macht
berust bij de president en bij het kabinet. De president wordt voor een termijn
van zes jaar gekozen door het parlement. Deze keus moet bevestigd worden door
een referendum. De president benoemt één of meer vice-presidenten en de
ministers.
Volwassen Egyptenaren hebben kiesrecht; men is om dit recht uit
te oefenen verplicht zich in te laten schrijven in het kiesregister, maar daar
een burgerlijke stand en controle ontbreken, is de opkomst bij verkiezingen
gewoonlijk laag. Bij de parlementsverkiezingen bestaat een kiesdrempel van 8%.
Egypte is bestuurlijk verdeeld in 26 gewesten (of
gouvernementen). Aan het hoofd van de gewesten, die onderverdeeld zijn in
districten en gemeenten, staat een gouverneur, benoemd door de president.
Egypte is lid van de Verenigde Naties en een aantal van haar
suborganisaties en van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid (OAE). In 1979 werd
Egypte vanwege het in dat jaar gesloten vredesverdrag met Israël, eenzijdig uit
de Arabische Liga gestoten en de zetel van deze organisatie werd overgeplaatst
van Caïro naar Tunis. Terzelfder tijd trof Egypte een zelfde lot om dezelfde
reden als lid van de Raad voor Arabische Economische Eenheid. Deze organisatie
verplaatste haar zetel van Caïro naar Amman. Binnen de Organisatie van
Arabische Olie Exporterende Landen (OAPEC) werd Egypte geschorst. In 1989 werd
Egypte formeel weer tot deze drie organisaties toegelaten. Voorts is Egypte lid
van de Islamitische Ontwikkelingsbank, de Afrikaanse Ontwikkelingsbank en de
Islamitische Conferentieorganisatie.
Van 1957 tot 1976 was de Arabische Socialistische Unie de enige
wettelijk toegestane politieke partij met de president als hoofd. In 1978
formeerde president Sadat uit de later ontbonden Arabische Socialistische Unie
zijn Nationale Democratische partij (NDP), die sindsdien het Egyptische
politieke leven beheerst. In 1983 werd de Neo-Wafdpartij heropgericht als
opvolger van de tussen 1919 en 1952 opererende nationalistische Wafdpartij.
Tussen 1980 en 1987 kon ook de Moslim Broederschap (Ikhwan), in coalitie met
andere partijen, aan de verkiezingen deelnemen. Zij is echter niet gelegaliseerd
en wordt van regeringswege tegengewerkt. Overkoepelende vakorganisatie is de
Egyptische Arbeidersfederatie (ETUF), waarbij meer dan 20 bonden zijn
aangesloten (totaal 5 miljoen leden). De grootste bonden zijn die van de
arbeiders in de agrarische sector, de lichte industrie, de bouwnijverheid, het
transportwezen en de textielindustrie. De overheid heeft een sterke invloed op
de activiteiten van de vakbeweging. Stakingen en uitsluitingen zijn verboden.
De Egyptische economie wordt de laatste jaren gekenmerkt door
het loslaten van het Arabisch socialisme onder Nasser (een door de staat geleid
economiesysteem) en het langzamerhand overgaan naar een vrijere economie ( 'politiek
van de economische opening') onder Sadat en Moebarak. Nationalisaties werden
teruggedraaid en buitenlandse investeringen aangemoedigd. Maar een verbetering
van de economische toestand trad niet in. Door de sterke bevolkingsgroei is het
tekort aan arbeidsplaatsen steeds nijpender geworden. In 1994 was 20% van de
beroepsbevolking werkloos en werkten ca. 2 miljoen Egyptenaren in het
buitenland. Egypte kampt met een topzwaar ambtenarenapparaat. Hoewel ongeveer 1/3 deel van de beroepsbevolking in 1998 werkzaam was in de landbouw, was de
opbrengst van die sector relatief laag (18% van het bnp). De inflatie bedroeg in
de periode 1985–1998 16,4%.
De landbouw is nog steeds de belangrijkste sector van de
economie, zowel wat betreft werkgelegenheid alsook door zijn aandeel in de
Egyptische export (vooral katoen). In 1962 werd het grondbezit in principe
beperkt tot 100 feddans (1 feddan = 0,42 ha), maar in 1981 had 95% van
alle landbouwbedrijven niet meer dan 5 feddan; het gemiddelde is slechts 0,9
feddan. Door verbetering van irrigatie- en drainagetechnieken (o.a. door
Nederlandse ontwikkelingshulp en kennis) is de beschikbare cultuurgrond
uitgebreid tot ca. 6 miljoen feddans (= ruim 36000 km2, ongeveer de oppervlakte van Nederland), zo'n 4% van het gehele land, die twee,
soms drie oogsten per jaar opleveren. Ook is de productieopbrengst per feddan
(die tot de hoogste ter wereld behoort) toegenomen, maar door de snelle
bevolkingsgroei heeft dit niet geleid tot een vermindering van de voedselimport.
Ook is de uitbreiding van de cultuurgrond onvoldoende. Sinds in 1970 de Hoge Dam bij Aswan werd voltooid, kon het agrarisch areaal vergroot worden met ca. 5000 km2 maar veel cultuurgrond ging ook weer verloren door stedenbouw en verzilting.
Egypte is 's werelds belangrijkste leverancier van langvezelige katoen (2,8 cm
en langer) en de zesde katoenproducent van de wereld. De rijstverbouw wordt
steeds belangrijker. Egypte heeft de grootste rijstproductie van Afrika en neemt
de tweede plaats in bij het verbouwen van maïs en rietsuiker.
Verder worden nog granen, groenten, (citrus)vruchten en
aardappelen verbouwd.
De veehouderij levert een kwart van de landbouwbijdrage
aan het bruto nationaal product. De meest voorkomende soorten groot vee (vnl.
gebruikt voor melk- en vleesproductie, maar ook als last- en trekdier) zijn
runderen, buffels, schapen en in mindere mate ezels en geiten. Toch moeten veel
zuivelproducten en vlees ingevoerd worden. Ook worden kamelen gehouden.
Door de bouw van de Aswandam is de visvangst in de
Middellandse Zee (sardines, garnalen) verloren gegaan. De binnenvisserij (o.a.
in het Nassermeer, achter de dam) levert 80% (1986) van de totale vangst.
De aardolie-industrie is van groot belang voor de economie. De
voornaamste velden liggen in de Golf van Suez, in de Sinaï en in de gebieden
van de meer recente vondsten: de velden van El Alamein, Yidma, Aboe Gharadek en al-Razzak in de Westelijke Woestijn. In 1968 is Egypte een olie-exporterend land geworden. De productie was
22 miljoen ton in 1977, 34 miljoen in 1980 en voor 1987 was een productie van 63
miljoen ton gepland, maar door de daling van de olieprijzen en hoge binnenlandse
consumptie vielen de opbrengsten tegen. Olieraffinaderijcentra zijn Alexandria
en Caïro. Er is een netwerk van pijpleidingen om de olie te vervoeren. De
pijpleiding met de grootste capaciteit is die van Suez naar de Middellandse Zee.
In 1974 zijn er aardgasvelden ontdekt bij Aboe Madi in de
Nijldelta. Andere velden liggen bij Aboe Gharadek in de Westelijke Woestijn
(1976) en in Aboekir, vlakbij Alexandrië (1977). De gasreserves worden op 340
miljard m3 geschat. Aan uitvoer wordt pas gedacht wanneer het land zelf voor minstens 40
jaar genoeg heeft. Andere belangrijke delfstoffen zijn fosfaat, ijzer, zout en
mangaan, grotendeels onontgonnen.
Het produceren van voldoende energie is een van de belangrijkste
zorgen van de economische ontwikkeling. In de jaren zestig werd met financiële
steun van de Sovjet-Unie de Hoge Dam bij Aswan gebouwd om de industrie van
elektriciteit te voorzien. Voorts werd een begin gemaakt met de aanleg van een
elektriciteitsnet op het platteland. Inmiddels kan de Aswandam echter niet meer
voldoen aan de gestegen vraag. In 1986 kwam een tweede krachtcentrale (270 mW)
bij Aswan gereed. In samenwerking met de Verenigde Staten en Frankrijk werd het
gebruik van kernenergie (de bouw van twee kerncentrales) onderzocht, maar
daarvan is afgezien.
De productie steeg tussen 1950 en 1970 met ca. 20% en sindsdien
jaarlijks met ca. 5%. Er is een overschot aan goedkope arbeidskrachten, maar een
tekort aan technisch geschoolden. Er is inefficiency, onderbezetting en tekort
aan kapitaal. Sinds 1977 voert Egypte een beleid om meer buitenlands kapitaal
aan te trekken en de vele staatsbedrijven te privatiseren. De meeste
industrieën liggen in en rond de grote steden van de Nijldelta (Caïro, Port
Said, Alexandrië); de voornaamste industriële sectoren zijn de
textielindustrie en de voedingsmiddelenindustrie (ca. 57% van de industriële
productie). De zware industrie wordt steeds belangrijker, zoals de ijzer- en
staalindustrie in Helwan en de aluminiumindustrie in Nag Hammadi. Andere kleine
industrieën zijn o.m. cement-, auto- en elektronische industrie. Sinds 1980 is
er een sterke ontwikkeling van de wapenindustrie.
De handelsbalans van Egypte vertoont al vele jaren tekorten. In
1986 werd totaal voor US $ 5680 miljoen uitgevoerd en voor US $ 15250 miljoen ingevoerd. Veel consumptiegoederen moeten worden ingevoerd (vooral
tarwe). Verder worden machines, chemicaliën, transportmiddelen en metaal
ingevoerd. De voornaamste uitvoerproducten zijn katoen en aardolie (samen ruim
50% van de export), textielproducten en rijst. De belangrijkste exportgebieden
zijn de voormalige Sovjet-Unie, de EU-landen (vooral Italië, Griekenland en de
Verenigde Staten). De meeste import kwam uit de EU-landen (vooral Duitsland,
Italië en Frankrijk) en de Verenigde Staten en Japan.
Met de revolutie van 1952 begon de economische planning. In het
eerste tienjarenplan (1954–1964) lag het zwaartepunt op de ontwikkeling van de
industrie. Na de oorlog van 1967 werd een driejarenplan vastgesteld met het
zwaartepunt op de consolidering van vroegere investeringen. Het in 1971
opgestelde nieuwe tienjarenplan voor 1973–1982 moest in verband met de
Oktoberoorlog van 1973 worden ingetrokken. Het werd vervangen door een
jaarlijkse planning, terwijl tegelijkertijd een afzonderlijk
wederopbouwprogramma werd opgesteld voor o.a. de Suezkanaalzone en het
Sinaïschiereiland, voor Groot-Caïro en voor het gebied van het Nassermeer. Het
vijfjarenplan 1976–1980 gaf prioriteit aan de industriële groei. Op
landbouwgebied heeft uitbreiding van de cultuurgrond voorrang. Om financiële
redenen konden de doelstellingen van dit plan en het plan 1980-1984 echter niet
gehaald worden. Een tussentijds gelanceerd nieuw vijfjarenplan (1982–1987)
beoogde de binnenlandse consumptie en de import te verminderen en door
ontwikkeling van mijnbouw, industrie, transport en het Suezkanaal het tekort op
de handelsbalans te bestrijden. Het vijfjarenplan 1987–1992 wilde de productie
in de publieke sector stimuleren en de export doen stijgen. Een groot probleem
vormt het hoge niveau van subsidies op eerste levensbehoeften en olie. Voor
verdere kredieten eist het Internationale Monetaire Fonds (IMF) de geleidelijke
vermindering van deze subsidies. De totale schuld van Egypte beliep in 1994 $ 30
miljard (in 1978 nog $ 8 miljard). In 1987 werd met het IMF een akkoord over de
herstructurering van de schulden bereikt. De wisselkoersen werden vrijgelaten,
waardoor het Egyptische pond met de helft in waarde daalde.
Volgens ruwe schattingen heeft Egypte tot 1974 voor meer dan $ 5
miljard aan hulp ontvangen van de westerse landen en voor bijna $ 7 miljard van
de Oostbloklanden. Tussen 1969 en 1990 kreeg Egypte van de Verenigde Staten meer
dan $ 14 miljard economische bijstand. Daarnaast zijn de Bondsrepubliek
Duitsland en Japan belangrijke donoren. Nederland trekt vanaf 1975 jaarlijks ƒ
30 miljoen uit voor bilaterale hulp, waarvan ruim 60% in de
waterbeheersingssector wordt besteed, o.a. in het drainage- en irrigatieproject
van het vruchtbare Fajoemgebied. In totaal ontving Egypte in 1996 bijna $ 2
miljard aan buitenlandse financiële hulp.
De Central Bank of Egypt werd opgericht in 1960. In 1971 werd
het bankwezen gereorganiseerd. Er werd een speciale bank opgericht om de
buitenlandse handel en buitenlandse investeringen te stimuleren. Sinds 1974
kunnen buitenlandse banken zich vestigen in Egypte. Deze banken blijven bijna
alle voor 51% in Egyptische handen; hierdoor kunnen ze aan zowel binnenlandse
als buitenlandse transacties deelnemen. In 1975 werd de Nasser Social Bank
opgericht om pensioenen en andere vormen van sociale verzekering te regelen.
Sinds 1979 bestaan er in Egypte islamitische banken die zaken doen volgens de
regels van de shari'a (islamitische wet). Door excessieve speculatie kwam een
aantal islamitische investeringsmaatschappijen in de jaren tachtig in
moeilijkheden, waarop de Centrale Bank in 1987 het toezicht op het bankwezen
verscherpte.
Goede wegen verbinden Caïro en Alexandrië, de steden langs het
Suezkanaal en die in Opper-Egypte. Het Egyptische wegennet is in de jaren
tachtig sterk uitgebreid. Het beslaat in totaal meer dan 45000 km. In 1980 kwam de Hamditunnel onder het Suezkanaal gereed. De kustweg naar
Libië en de verbinding met Soedan werden verbeterd. Reeds in 1851 had Egypte
een spoorwegnet. In 1990 bedroeg de totale lengte 7726 km. In 1987 werd het
metronet in Caïro in gebruik genomen.
De voornaamste havens zijn Alexandrië, Port Said en Suez.
Een nieuw groot havencomplex kwam in 1986 gereed bij Damietta. In 1985 werd een
veerdienst in gebruik genomen tussen Nuweibeh aan de Rode Zee en de Jordaanse
haven Akaba. De waterwegen zijn belangrijk als transportmogelijkheid. De totale
lengte bedraagt 3350 km, waarvan bijna de helft door de Nijl gevormd wordt; de
rest bestaat uit kanalen.
De regering wil de havens aan de Middellandse Zee en de Rode Zee
uitbreiden. Ten westen van Alexandrië wordt een nieuwe haven gebouwd: Dakheila, met een capaciteit van 20 miljoen ton goederen overslag per jaar (Alexandrië: 15 miljoen ton). De havens Port Said, Ismailia en Suez worden vergroot sedert de
heropening van het Suezkanaal (1975). De nationale luchtvaartmaatschappij Egypt
Air verzorgt binnenlandse en buitenlandse vluchten. Caïro en Alexandrië
beschikken over een internationale luchthaven.
In de tweede helft van de jaren zeventig heeft het toerisme
zich met overheidssteun krachtig hersteld van de tegenslagen, veroorzaakt door
de oorlogen met Israël. De Golfcrisis en aanslagen door moslimfundamentalisten
deden de sector geen goed. In 1984 bezochten 1,5 miljoen buitenlanders het land
en in 1995 was dat cijfer ruim verdubbeld. Het toerisme (een van de weinige
pluspunten van de economie) richt zich vnl. op de grote monumenten van de Egyptische
beschaving en in toenemende
mate op de Rode-Zeekust.